Hoeveel van jouw leerlingen denken het na de uitleg wel te snappen en gaan maar moeizaam zelf aan de slag? Hoeveel komen er pas vlak voor het beoordelingsmoment echt in actie? En weet jij als docent hoe je dit gedrag kunt ombuigen naar effectief leergedrag?
Hopelijk heb ik met deze vragen je aandacht te pakken en gericht op effectief leergedrag, want effectief leren begint met aandacht voor datgene wat je gaat leren.
Dit en meer leerde ik tijdens de masterclass Versterk Effectief Leergedrag van Toetsrevolutie. Ik ben zeer enthousiast over deze dag en na contact met Hilly Drok hierover, spraken we af dat ik zou beschrijven wat ik heb geleerd deze dag én hoe ik dat zou toepassen in mijn lespraktijk.
De Masterclass
16 mei jl. was ik dus in Culemborg om me een dag lang te verdiepen in effectief leren. Deze masterclass werd gegeven door Sacha van Looveren, Arjan Moree, Hilly Drok en Blanca Wilde Lopéz, die elk een deel van de masterclass verzorgde: De werking van het geheugen bij leren, vier wenselijke moeilijkheden, leerlingen effectief leren leren en zelf (als deelnemers) aan de slag met effectief leren.
Het voert te ver om op elk onderdeel apart in te gaan, maar wat mij erg aansprak was dat tijdens de uitleg steeds genoemd en getoond werd wat de bronnen waren van de uitleg en de adviezen. Dus geen tips op basis van wat een docent (N=1) in zijn eigen klas deed, maar een goed wetenschappelijk onderbouwd verhaal.
Ook werden veel technieken meteen toegepast. Zo waren alle namen van de deelnemers op ijslolliestokjes gezet, zodat er willekeurig beurten gegeven konden worden. En na elke pauze werd op bewezen effectieve wijze opgefrist wat we tot dan toe hadden behandeld.
Een stappenplan
Enkele dagen na de masterclass nam ik de powerpoint en mijn aantekeningen nog eens door om een verslag te maken voor mijn collega’s. Ik kwam toen tot een soort stappenplan effectief leren, dat ik bruikbaar vond voor de lespraktijk:
1. Zorg voor aandacht
Leren begint met aandacht. Het werkgeheugen kan geen kennis opnemen als het met andere zaken bezig is. Een rustige klas en interessante inhoud helpen hierbij. Interesse opwekken kan onder andere door voorbeelden te laten zien van een product waar de leerling aan werkt of door aan te sluiten bij de actualiteit.
Aandacht gaat ook over aandacht richten en focus aanbrengen. Hoe duidelijker jij weet als docent wat op dat moment in het leerproces belangrijk is, hoe meer je kunt focussen en dus niet alles tegelijk hoeft te doen, waarbij je het werkgeheugen van de leerlingen overbelast.
2. Bouw samen aan kennisschema’s
Kennis moet je ergens aan verbinden, anders kan geen leerling het terugvinden. Maar als elke leerling zijn eigen kennisschema bouwt, weet je als docent niet hoe je die kennis later weer moet activeren om verder te bouwen.
Gezamenlijke kennisschema’s zijn dus belangrijk. Verbindingen tussen kennis moet je expliciet maken. De basis is altijd de voorkennis van de leerling, die je dus goed moet ophalen en waar nodig corrigeren of bijspijkeren.
3. Oefen gevarieerd en gespreid
Leren doe je met wenselijke moeilijkheden (meer daarover in deze blog). Wenselijke moeilijkheden zorgen dat leerlingen hard genoeg nadenken om daadwerkelijk te onthouden wat ze leren. Dit doe je door de kennis gevarieerd en herhaaldelijk aan te bieden, zodat ze het niet maar op één manier op één moment kennen.
Onwenselijke moeilijkheden zorgen voor paniek bij leerlingen, dus er is zeker wel een grens in hoe ver je hierbij kunt gaan. Dit ontstaat bij een te grote cognitieve belasting, bijvoorbeeld als je onvoldoende aansluit op de voorkennis van de leerlingen.
In de blog worden drie soorten benoemd: gespreid oefenen, actief terughalen en gevarieerd oefenen. In de masterclass werd dit aangevuld met variëren in de oefencondities. Dit houdt in dat je het oefenen niet steeds op deze manier doet, maar juist in verschillende contexten, waardoor ze de kennis niet weer iets anders moeten inzetten. Zo word je flexibeler in het toepassen van de kennis en dat zorgt voor betere prestaties.
In totaal ging het in de masterclass dus om vier soorten wenselijke moeilijkheden, die je zeker niet altijd allemaal hoeft te doen. Of zoals dat onderdeel eindigde: ‘Keep calm and choose wisely!’
4. Maak het duurzaam
Niet alles kan altijd tegelijk en overstappen naar effectief leren kost tijd, maar hoe meer je ervan kan toepassen in je dagelijkse lespraktijk, hoe beter. Als je dit ook expliciet maakt naar je leerlingen, geef je hun ook handvatten om zelf effectief te gaan leren.
Dat is een complex proces, maar je kan hier een begin mee maken door in je les vooraf uit te leggen dat je iets op een bepaalde manier doet, omdat dat bewezen effectief is. En door regelmatig met leerlingen te reflecteren op deze manieren van leren en wat het hen oplevert.
Een lessenserie Nederlands
De Masterclass gaat uiteraard dieper op deze zaken in (inclusief veel praktische voorbeelden) en behandelt ook nog een aantal andere onderwerpen, maar dit was een lijstje waarmee ik wat zou kunnen in mijn lesvoorbereiding. Hoe zou een lessenserie Nederlands van mij er dan uit zien?
De lespraktijk: boekpresentaties
Presenteren is één van de vaardigheden die leerlingen leren bij Nederlands, maar doordat de presentaties zelf veel tijd in beslag nemen, is de voorbereidende lessenserie vaak maar kort en is het leerrendement laag. Ik vroeg me daarom af wat ik zou doen om de lessen in aanloop naar een boekpresentatie zo effectief mogelijk te maken.
1. Aandacht door voorbeelden
Voorbeelden doen het altijd goed. Voor boekpresentaties werkte ik graag met filmpjes waarin zaken goed of juist niet goed werden aangepakt. Zo kun je bijvoorbeeld de serie ‘E-booktips van Jörgen’ uit de Vlogboek-serie gebruiken om te kijken hoe hij zijn verhaal begint:
- bij ‘Het uur van de Ster’ met een vraag over het boek
- bij ‘De consequenties’ met een uitspraak over wat hij heel goed vond aan het boek
- en bij ‘In ongenade’ met een link naar de actualiteit/maatschappij.
Een inleiding van een presentatie moet pakkend zijn. Met leerlingen bespreek ik dan: wat maakt elk voorbeeld pakkend of niet en waardoor komt dat? Zo richt ik de aandacht op dat waar ze over na moeten denken: Hoe maak je een goede inleiding bij een presentatie?
2. Kennisschema’s voor structuur, inhoud en vaardigheden
Voor presenteren zijn er eigenlijk drie kennisschema’s waar je aan werkt: de structuur van een presentatie, de inhoud en de presentatievaardigheden. Het is daarom belangrijk om goed na te denken over de kennisschema’s van de leerlingen op al deze gebieden.
Structuur en inhoud zijn bijvoorbeeld met elkaar verbonden en er zijn dwarsverbanden met wat ze al bij schrijfvaardigheid en literatuur hebben geleerd. Door elke les vanuit de kennisschema’s van de leerlingen te starten en in te zoomen op het deel waar je mee bezig gaat, kunnen leerlingen al de verschillende soorten kennis die je aanbiedt makkelijker integreren.
Daarbij is het belangrijk dat je steeds start met voorkennis ophalen. Dus als je les gaat over de structuur van presenteren zou je kunnen beginnen met de volgende vraag: Bij schrijfvaardigheid heb je geleerd de informatie die je wilt overbrengen te verdelen in een inleiding, een middenstuk en een slot. Noteer van elk van deze drie delen wat je nog weet van de inhoud en vorm.
3. Oefen gevarieerd…
Gevarieerd oefenen gaat aan de ene kant om het oefenen in verschillende contexten. Als je altijd iets op dezelfde manier laat oefenen, dan zullen leerlingen die kennis vooral in die context kunnen toepassen.
Het onderdeel ‘structuur’ is hierbij relevant. Als je alleen maar oefent in de context ‘boekpresentatie’ zullen de leerlingen niet bedenken dat wat ze weten over een goede inleiding ook bij geschiedenis en natuurkunde te gebruiken is in een presentatie. Laat ze daarom bijvoorbeeld ook voor die vakken een goede inleiding bedenken als oefening.
De andere kant van ‘oefen gevarieerd’ is onderwerpen door elkaar oefenen. Dit is vooral belangrijk bij onderwerpen die dicht bij elkaar liggen en dus door leerlingen makkelijk door elkaar gehaald kunnen worden.
Bij presenteren (en ook schrijven) vinden leerlingen het soms lastig om het doel van de presentatie voor ogen te houden. Er zijn grofweg vijf mogelijke doelen: informeren, betogen, beschouwen, amuseren en activeren. Nadat je die voorkennis hebt opgehaald, zou je dit kunnen combineren met het oefenen in verschillende contexten. Zo’n opdracht zou er in klas 3 havo/vwo dan als volgt uit kunnen zien:
- Schrijf een informerend inleiding over Egypte voor geschiedenis.
- Schrijf een beschouwende inleiding over klassikaal een boek lezen.
- Schrijf een activerende inleiding over gevaren in huis (elektriciteit e.d.) voor NaSk.
- Schrijf een betogende inleiding over huiswerk.
Dit is een heel stuk lastiger dan alleen maar oefenen met inleidingen voor een boekpresentatie, maar dat is juist die wenselijke moeilijkheid.
…en gespreid…
Op de school waar ik werkte, moesten leerlingen altijd een stukje voorlezen bij hun presentatie. Iets waarvan ze altijd dachten: dat kan ik wel. En in de praktijk viel het vaak vies tegen. Daarom besteedde ik altijd een hele les aan voorlezen. Maar dan konden ze het even en het jaar daarop moesten ze weer net zo hard oefenen met voorlezen voor hun presentatie.
Door al eerder in je lessen leerlingen regelmatig aan elkaar een stukje te laten voorlezen, oefenen ze hier over een langere periode mee. In het begin kan je hier zelf kort feedback op geven bij enkele leerlingen, later kunnen leerlingen dat bij elkaar doen (zie ook deze en deze blog). Daar moet je ruimte voor maken, maar uiteindelijk scheelt het je een hele les voorlezen.
…bijvoorbeeld met spelling
Met voorlezen heb ik dit nooit zelf gedaan, maar wat we wel deden op mijn oude school was in havo 4 starten met een opfriscursus Spelling om in de rest van het jaar een keer per week de les te beginnen met twee of drie dicteezinnen tot aan het onderdeel Schrijven (ergens in maart). Het hielp daarbij dat we een duidelijk einddoel hadden (minder spelfouten bij Schrijfvaardigheid) om het gespreid leren te blijven volhouden.
Als ik het nu weer zou doen, zou ik de opfriscursus inkorten en een aantal nog te leren punten meenemen in die dicteezinnen, zodat leerlingen niet alleen gespreid herhalen, maar echt gespreid leren. Ook bij voorlezen kan je zo’n opbouw maken: begin eerst eens met verstaanbaar voorlezen. Levendig voorlezen komt pas daarna.
4. Vertel vooraf waarom en reflecteer op het effect
Mevrouw, moeten we nu alweer voorlezen? Waarom moet ik een inleiding voor geschiedenis bedenken als we bezig zijn met boekpresentaties? Als ik bovenstaande zou toepassen in een lessenserie kan ik de vragen van mijn leerlingen al uittekenen. Leg daarom heel duidelijk uit waarom je dit doet.
En reflecteer daar ook op. Laat ze er, bij de derde keer voorlezen, eens over nadenken op welke punten ze het nu beter doen dan eerst. En laat ze af en toe aan het begin van een les aan de hand van enkele steekwoorden opschrijven wat ze nog weten van de voorgaande lessen. Waarschijnlijk verbazen ze zichzelf.
Tot slot
Om van bovenstaande punten een echt effectieve lessenserie te maken is nog meer werk nodig, maar hopelijk geeft deze blog inzicht en inspiratie om je leerlingen te begeleiden naar effectiever leergedrag. Ik vond de masterclass hierover in ieder geval zeer leerzaam en inspirerend.